top of page
Zoeken
  • Foto van schrijverRonald Hünneman

Spijbelen tijdens geschiedenisles

Bijgewerkt op: 16 jan. 2022

“Je moet Squid Game kijken.”

Ik las recensies in de krant. Die waren lovend. Vijf ballen in het NRC Handelsblad. Dat is uitzonderlijk. Jongeren kijken naar de serie. Oliver van Dongen (16) is groot fan. “Al mijn vrienden kijken het ook.” Twintigers kijken. Aisha Ajubi (22): „Het lijkt alsof de spelers in Squid Game een keuze hebben, maar dat hebben ze niet. […] Tegenwoordig kunnen steeds minder mensen een huis krijgen, omdat ze niet genoeg geld hebben. Dat maakt me bang voor deze wereld.”

Dus keek ik Squid Game.

Het verhaal is gruwelijk en absurd. Tweehonderd mensen in wanhopige geldnood worden naar een eiland gelokt met de belofte dat ze daar een tot aan de hemel reikende berg geld kunnen winnen. Eenmaal op het eiland blijkt echter dat slechts één persoon er met het geld vandoor zal gaan. De rest zal de dood vinden. Op een creatieve manier. Dat wel. De wanhopigen worden gedwongen kinderspelletjes te spelen, met een fatale twist: de verliezers komen om door de aard van het spel, of worden door anonieme bewakers met een kogel door het hoofd geschoten.

Ik keek Squid Game.

Al snel was ik gewend aan het vele bloed, de zinloze lijken, het mechanisch, onverschillige, plichtmatige doden door bewakers en het alomtegenwoordige sadisme.

Totdat. Totdat er tijdens een nachtelijke scène een moordpartij uitbreekt, waarbij de spelers elkaar uitmoorden, ten einde minder concurrenten over te houden. Een oude man klimt de hoogte in en schreeuwt: “Stop! Stop! Ik ben zo bang… Zo bang…”

En opeens zag ik mijn vader in het Jappenkamp. Ik voelde hoe bang hij moet zijn geweest. Hoe hij in wanhoop gebeden heeft. Hoe hij honger heeft geleden. Hoe de aanblik van het doodmartelen van een jongen hem levenslange pijn moet hebben bezorgd. Hoe hij tot zijn laatste dagen moet zijn geplaagd door beelden van de sadistische spelletjes van de bewakers. Hoe hij sidderend moet hebben wakker gelegen, omringd door het liegen, bedriegen en over lijken gaan.

Mijn vader, zoals ik hem herinner, leek te veel op de oude, bange man. Tenger, met dun haar, gevlekt goudbruin, Aziatische trekken, moeizaam bewegend. Toen de oude man bewegingsloos in bed in zijn broek plaste, verscheen mijn vader, versteend door de Parkinson.

“In België waarschuwde een basisschool dat kinderen de spelletjes naspeelden, en dat de verliezers daarbij klappen kregen.”

“Met een bamboestok?”, zou mijn vader vragen.

Waar keek ik naar? Waarom keek ik hier in vredesnaam naar?

In de film Funny Games van Michael Haneke spelen keurig nette twintigers dodelijke spelletjes met willekeurige gezinnen. Moeder, vader, kinderen en huisdieren vallen onontkoombaar ten prooi aan hun sadisme. Af en toe richt een van de twintigers zich via de camera rechtstreeks tot de kijker: “Waarom kijk je hiernaar?”

Valt het kijken naar zulke gruwelijkheden te rechtvaardigen? Door gelaagdheid? Diepere betekenissen via de uitzichtloze situatie van de prooien?

Ik zag mijn vader. Zijn poging om zijn kinderen nooit het slachtoffer te laten worden van zijn onverwerkbare verleden. De generatie van mijn vader. De wil om na vernietigende wereldoorlogen, honger, genocide en concentratiekampen, een wereld te maken die vreedzamer was, welvarender, begripvoller, eerlijker, minder racistisch, minder seksistisch, en, misschien wel bovenal, minder sadistisch.

Waarom keek ik naar mensen in kampkleding met nummers op hun borst die zo worden getreiterd dat ze de liefde van hun leven vermoorden? Waarom is de serie een wereldhit? Waarom vervult de aanblik van zoveel onrecht, zoveel bloed en lijken, jongeren niet met afschuw?

Ik las dat Oliver van Dongen wel denkt te weten waarom Squid Game zo aanslaat bij jonge mensen: “De serie reflecteert op allerlei problemen in de wereld. Armoede, seksuele intimidatie, racisme. Daar is onze generatie meer mee bezig dan oudere generaties.”

Wat moet ik Oliver antwoorden? Dat zijn metafoor de werkelijkheid was van mijn ouders? Dat voorgaande generaties hun leven hebben gewijd aan zijn ongekende welvaart, vrijheid en uitingsmogelijkheden? Dat zijn bemoeienis met armoede, seksuele intimidatie en racisme niet meer is dan een klontje suiker in de zoete taart die Aletta Jacobs, honderdduizenden jongens van zijn leeftijd op het slagveld, de Mei-stakers, Hannie Schaft, Anton de Kom, James Baldwin, Marsha Johnson en zoveel anderen voor hem hebben gebakken? Dat...

Nee. Oliver moet idealist blijven. Hij moet, net als ik, het gevoel houden dat hij het vele malen beter gaat doen dan zijn ouders. Om dan later, in de jaren van terugblikken, enigszins schaamtevol te ontdekken dat hij bevoorrecht was, dat hij stond op de schouders van mensen voor wie zijn favoriete series niets dan nachtmerries waren.

229 weergaven0 opmerkingen

Recente blogposts

Alles weergeven
bottom of page