This election had many firsts and many stories that will be told for generations. But one that’s on my mind tonight is about a woman who cast her ballot in Atlanta. She’s a lot like the millions of others who stood in line to make their voice heard in this election except for one thing – Ann Nixon Cooper is 106 years old. She was born just a generation past slavery; a time when there were no cars on the road or planes in the sky; when someone like her couldn’t vote for two reasons – because she was a woman and because of the colour of her skin. And tonight, I think about all that she’s seen throughout her century in America – the heartache and the hope; the struggle and the progress; the times we were told that we can’t, and the people who pressed on with that American creed: Yes, we can. At a time when women’s voices were silenced and their hopes dismissed, she lived to see them stand up and speak out and reach for the ballot. Yes, we can. When there was despair in the dust bowl and depression across the land, she saw a nation conquer fear itself with a New Deal, new jobs and a new sense of common purpose. Yes, we can. When the bombs fell on our harbour and tyranny threatened the world, she was there to witness a generation rise to greatness and a democracy was saved. Yes, we can. She was there for the buses in Montgomery, the hoses in Birmingham, a bridge in Selma, and a preacher from Atlanta who told a people that “we shall overcome”. Yes, we can. A man touched down on the Moon, a wall came down in Berlin, a world was connected by our own science and imagination. And this year, in this election, she touched her finger to a screen, and cast her vote, because after 106 years in America, through the best of times and the darkest of hours, she knows how America can change. Yes, we can.
Een historische nacht met mooie, emotionele televisie, voor mij verspreid over tien zenders en oneindig veel plekken op het internet, werd afgesloten met een passend ingetogen overwinningsspeech van Barack Obama. Volgens de eerste commentaren was het een onopmerkelijke redevoering. Obama sprak inderdaad zoals van hem mocht worden verwacht. Hij vierde de overwinning: “[C]hange has come to America.” En hij bedankte iedereen, van zijn dierbaren, zijn running mate en zijn campagneteam tot alle kiezers: “I will never forget who this victory truly belongs to – it belongs to you.” Maar naast deze inderdaad onopmerkelijke plichtplegingen bevatte de redevoering ook het bovenstaande briljante fragment. Hierin verbindt Obama het lot van de wereld, het lot van Amerika en zijn lot, met het lot van Ann Nixon Cooper, een zwarte vrouw geboren in het begin van de vorige eeuw. Het fragment is zo goed omdat Obama erin slaagt een uiterst elegant antwoord te geven op de vraag wat morele vooruitgang is. Hij doet dit op een wijze die qua vorm sierlijk verwijst naar Martin Luther King en qua inhoud aansluit bij Amerikaanse pragmatisten als John Dewey en Richard Rorty, en bij een centrale term uit het Christendom, hoop. Iedereen die de ideehistorische achtergrond van Obama wil begrijpen zou Rorty’s Philosophy and Social Hope en zijn Achieving our Country (zie hier voor een preview) moeten lezen. Rorty citeert in Philosophy and Social Hope Dewey:
For Dewey, Emerson’s talent for criterionless hope was the essence of his value to his country. In 1903 Dewey wrote: ‘[T]he coming century may well make evident what is just now dawning, that Emerson is not only a philosopher, but that he is the philosopher of Democracy.’ Dewey’s point was that Emerson did not offer truth, but simply hope. Hope – the ability to believe the future will be unspecifiably different from, and unspecifiably freer than, the past – is the condition of growth. That sort of hope was all that Dewey himself offered us, and by offering it he became our century’s Philosopher of Democracy. Op precies dezelfde wijze is Obama de President of Democracy: “while we breathe, we hope…” Het verhaal van Ann Nixon Cooper is dus niet zomaar een sentimenteel verhaal. Het is een antwoord aan de cynici die zeggen dat de gedachte van morele vooruitgang gelijk staat aan aanmatigende arrogantie. Het is ook een antwoord aan de relativisten die stellen dat iedere tijd en iedere cultuur zijn eigen waarheid heeft. En het is een antwoord aan Bush, de conservatieven en de christelijk platonisten die volhouden dat we de kennis van het goede al bezitten en slechts de donkere krachten hoeven uit te roeien die het goede bedreigen. Met betrekking tot cynisme, relativisme en conservatisme geldt: Ann Nixon Cooper weet wel beter. In 1963 beval Eugene Connor, het hoofd van de politie van Birmingham, Alabama, dat de protestmars van kinderen, studenten, mannen en vrouwen gebroken moest worden met hogedrukspuiten en politiehonden. Kleren van jongens werden verscheurd, jonge vrouwen werden door de druk van het water over auto’s heen geblazen. De studenten die ineendoken of vielen sloegen door de nietsontziende waterstralen op het asfalt of het beton van de stoep. Connor liet blanke toeschouwers naar voren komen terwijl hij schreeuwde: “Let those people come forward, sergeant. I want ’em to see the dogs work.” Deze gebeurtenissen staan gegrift in het geheugen van Amerika, net zoals de woorden die King schreef vanuit de gevangenis in Birmingham:
They have acted in the faith that right defeated is stronger than evil triumphant. Their witness has been the spiritual salt that has preserved the true meaning of the gospel in these troubled times. They have carved a tunnel of hope through the dark mountain of disappointment. Barack Obama maakt hoop, meer nog dan King, tot de centrale term van zijn politiek en moreel handelen. Het Yes, we can verwijst niet naar een morele werkelijkheid van right en evil, of naar kennis van een eeuwige, goddelijke morele orde, het verwijst naar de hoop en mogelijkheid een betere wereld te scheppen met een toenemende gevoeligheid voor de problemen van anderen. De wreedheid van politieman Connor was namelijk niet het gevolg van zijn intelligentie, onwetendheid of slechte opleiding. Rorty schrijft:
People can be very intelligent […] without having wide sympathies. It is neither irrational nor unintelligent to draw the limits of one’s moral community at a national, or racial, or gender border. But is undesirable – morally undesirable. De wreedheid van Connor was een gevolg van zijn onvermogen de wereld te ervaren door de ogen van degenen die hij als onmensen beschouwde. Die ongevoeligheid voor de behoeften en de pijn van een ander maakte hem tot een wreed persoon, niet zijn gebrek aan kennis van de morele werkelijkheid. Rorty:
So it is best to think of moral progress as a matter of increasing sensitivity, increasing responsiveness to the needs of a larger and larger variety of people and things. Just as the pragmatists see scientific progress not as the gradual attenuation of a veil of appearance which hides the intrinsic nature of reality from us, but as the increasing ability to respond to the concerns of ever larger groups of people […], so they see moral progress as a matter of being able to respond to the needs of ever more inclusive groups of people. Obama moet dit hebben gelezen, want ook hij verbindt wetenschappelijke en morele vooruitgang:
A man touched down on the Moon, a wall came down in Berlin, a world was connected by our own science and imagination. Morele vooruitgang, ook in politieke zin, is geen kwestie van morele kennis, maar van morele verbeelding. Democratie verwordt tot een economie van belangen als er geen bereidheid is tot een morele blik, dat wil zeggen, een toenemende gevoeligheid voor de belevingswereld van anderen. Dat schreef Rorty, en dat weet Obama. En zolang de president van de Verenigde Staten dat weet, is er hoop:
As Lincoln said to a nation far more divided than ours: “We are not enemies, but friends… though passion may have strained it must not break our bonds of affection.”
Links:
Barack Obama (2008), Victory Speech Martin Luther King (1963), Letter from the Birmingham Jail Simon Blackburn (2003), Richard Rorty
Comments