top of page
Zoeken
  • Foto van schrijverRonald Hünneman

Monist of dualist?

Bijgewerkt op: 16 mei 2020

In het dorp van mijn jongensjaren was de gebruikelijke vraag bij kennismaking: “Ben je katholiek of protestants?” Tegenwoordig zou ik op deze vraag een ontwijkend antwoord moeten geven. Het antwoord “Geen van beide” zou niet afdoende zijn. Het zou onmiddellijk worden gevolgd door de vraag: “Wat ben je dan?” Het antwoord op deze laatste vraag is lastig te begrijpen voor iemand die de keus tussen katholicisme en protestantisme als brandpunt van het leven ziet: “God, godsdienst of religies zijn geen velden waarin ik de moeite neem om doordachte standpunten in te nemen. Ik ben buitenreligieus. Jij zult dat als atheïsme bestempelen.” Zo nu en dan vervalt de betekenis van vragen van vorige generaties. René Descartes (1596-1650) was dualist. Hij beargumenteerde dat mensen zijn samengesteld uit twee oerstoffen, twee substanties in filosofenjargon. De ene oerstof is materie (res extensa), de andere oerstof is geest (res cogitans). Mensen zijn een mengvorm van materie en geest. Descartes stelde vast dat onze geest geen plaats heeft, en dat in de hersenen die hij in handen kreeg geen sporen van bewustzijn zijn terug te vinden. Dus is de mens aan de ene kant een machine en aan de andere kant een begeesterd wezen. Dat sluit mooi aan bij de wijze waarop wij onszelf ervaren. Enerzijds als een machine die steunt en zucht, niet meewerkt, slijt en vervalt. Anderzijds als een geest die zich los kan denken van deze machine, en in dromen over de wereld kan zweven. Een prachtig beeld. Nu zijn filosofen ware meesters als het gaat om het scheppen van problemen. Dus vanaf het allereerste moment werd Descartes bekritiseerd om zijn dualisme. Dit had alles te maken met het feit dat de filosofische definitie van het begrip substantie uitsluit dat er een wisselwerking tussen substanties is. “Maar,” zo luidde de kritiek op Descartes, “hoe kan de geest dan het lichaam beïnvloeden? En omgekeerd, hoe kunnen wij dan ooit de pijn in onze voet bewust waarnemen?” Alleen filosofen maken zich druk om deze vraag. Minder hoogdravende stervelingen weten natuurlijk dat zij ’s ochtends in bed kunnen bedenken dat ze ’s middags gaan wandelen. En ze weten dat wat het lichaam raakt ook in de geest binnenkomt. Maar ja, filosofen halen een groot deel van hun dagelijkse intellectuele adrenaline nu eenmaal uit het napluizen van definities. Dus hoe intuïtief aannemelijk Descartes’ dualisme ook was, het kon niet kloppen. Baruch de Spinoza (1632-1677) kwam met een alternatief. Volgens hem bestond het gehele universum uit slechts één substantie (die hij om allerlei logische redenen aanduidde met de term God). Deze ene substantie kan op twee manieren aan ons verschijnen, als materie of als geest. Maar omdat geest en lichaam tot dezelfde substantie behoren kunnen ze elkaar gewoon beïnvloeden. Daarmee was het wisselwerkingsprobleem opgelost. Als u als lezer het gevoel heeft dat dit niet meer is dan gegoochel met woorden, dan heeft u volkomen gelijk. Dat de slimste jongetjes van de klas definities kunnen bedenken die geen tegenstrijdigheden bevatten is knap, maar het zegt uiteraard helemaal niets over de werkelijkheid. Ik kan een pronkel definiëren als een brug tussen twee substanties die informatie uitwisseling mogelijk maakt. Daaruit volgt dan dat Descartes’ systeem sluitend kan worden gemaakt met pronkels. Maar ja, de vraag is natuurlijk of pronkels bestaan, en niet of een filosoof uit Drenthe pronkels zonder tegenstrijdigheden kan definiëren. (Ik zou mijn filosofische leven overigens heel lang kunnen rekken door te claimen dat pronkels bestaan uit een bundel strings die ontstaat door kwantummechanische processen in de synaptische kloof…) De discussie tussen dualisten en monisten is gelogoochel, gegoochel met logische constructies. Natuurkundigen, chemici en biochemici bepalen waaruit onze wereld is opgebouwd en psychologen en neurobiologen vogelen uit hoe onze hersenen het verschijnsel van onze geest en bewustzijn voortbrengen. Filosofen kunnen controleren of ze zich er niet te gemakkelijk vanaf maken, of ze zich wel echt baseren op waarnemingen, en niet de conclusies al in hun uitgangspunten hebben ingebouwd. Maar wij filosofen kunnen niet op basis van gedachteconstructen beslissen wat de oerstoffen van het universum zijn, en ook niet of het er één, twee of tien zijn. Dat laten we liever aan speciaal daarvoor getrainde empirische wetenschappers over.


Nawoord In het filosofendorp van mijn studiejaren was de gebruikelijke vraag bij kennismaking: “Ben je dualist of monist?” Tegenwoordig zou ik op deze vraag een ontwijkend antwoord moeten geven. Het antwoord “Geen van beide” zou niet afdoende zijn. Het zou onmiddellijk gevolgd worden door de vraag: “Wat ben je dan?” Het antwoord op deze laatste vraag is lastig te begrijpen voor iemand die de keus tussen monisme of dualisme als brandpunt van de filosofie van de geest ziet: “Substanties, natura naturans of res cogitans en extensa zijn geen termen waarbij ik de moeite neem om doordachte standpunten in te nemen. Ik ben buitenontologisch. Jij zult dat als fysicalisme bestempelen.” Zo nu en dan vervalt de betekenis van vragen van vorige generaties filosofen.

123 weergaven0 opmerkingen

Recente blogposts

Alles weergeven
bottom of page