top of page
Zoeken
  • Foto van schrijverRonald Hünneman

Het gebrek van Roos Vonk

Bijgewerkt op: 27 mei 2020

Als Roos Vonk een student van mij was geweest, en de column waarin ze Arnon Grunberg terechtwijst (afgelopen zaterdag in het NRC Handelsblad) bij mij had ingeleverd, dan had ik haar bij mij geroepen om er eens rustig over te praten. Ik had haar gewezen op de problemen die ze heeft met het doorzien van de bedoelingen en gedachten van anderen. “Je hebt eerder een berisping gehad voor dat paper waarin je schreef dat vleeseters asocialer en hufteriger zijn dan vegetariërs, Roos. En je bent ook al eens streng op de vingers getikt omdat je vleesboeren vergeleek met nazi’s uit vernietigingskampen. Weet je dat nog? De boeren waren woedend, en Joodse mensen wilden beslist niet met vee worden vergeleken. Je zei dat je die reacties niet had zien aankomen, en ik weet dat je er inderdaad niets aan kunt doen. Je vindt het moeilijk om de gedachten van andere mensen te lezen. Dat gedoe met Diederik was toch ook vreemd, of niet? Daarom moet je uiterst voorzichtig zijn met wat je over andere mensen schrijft, Roos.”


Maar prof. dr. Roos Vonk (Radboud Universiteit) is geen student van mij, daarom kan ik niet anders dan op schrift met een rode pen haar column bij langsgaan.

Vonk neemt de woorden die Arnon Grunberg op Dodenherdenking in de Nieuwe Kerk uitsprak als uitgangspunt. Grunberg citeerde Primo Levi: “Ik kan niet begrijpen, niet verdragen dat men een mens beoordeelt niet naar wat hij is, maar naar de groep waar hij toevallig toe behoort.” Volgens Vonk berust de impliciete wens van Levi op een feitelijke onmogelijkheid: “Toch zal het nooit gebeuren. Zelfs al zouden we willen, we kunnen het niet. Alles wat we waarnemen wordt door ons brein gecategoriseerd: voedsel, meubilair, muziek, dieren. En mensen. Categorieën ordenen onze waarnemingen, geven betekenis.”

De kantlijn is te smal om deze en alle andere onzinnen van Vonk te corrigeren. Daarom hier de uitgebreide versie, in zeven stukken gehakt.


(1) Prof. dr. Else Barth schreef in de jaren 1970 en ’80 over het gemak waarmee mensen oordelen vellen op grond van categorieën. Ze liet zien hoe taal dit cognitieve effect versterkt, bijvoorbeeld door het gebruik van zogenaamde generische lidwoorden. “De man loopt op straat,” is een duidelijke zin die verwijst naar een toestand in de werkelijkheid. De betekenis van de zin “De man is rationeler dan de vrouw,” is echter ondoorzichtig. Zijn alle mannen rationeler dan alle vrouwen? Is de man in wezen rationeler dan de vrouw? En wat betekent “in wezen dan”? Zijn echte mannen rationeler dan vrouwen? Echt? Is Else Barth, professor logica en theoretische filosofie, geen echte vrouw? Omdat ze rationeler is dan de meeste mannen? Generische lidwoorden, zo toonde Barth aan, versterken intuïtieve oordelen, vooroordelen, over mensen. Daarom is het beter om je intuïtie niet te vertrouwen als je over mensen oordeelt.

Barth begreep goed dat dit niet opgaat voor analytische oordelen, oordelen waarbij de eigenschappen al in de categorie verborgen zitten. Het standaardvoorbeeld is “De vrijgezel is ongetrouwd.” Als je weet dat iemand vrijgezel is, kun je de conclusie dat hij of zij ongetrouwd is geen vooroordeel noemen. Om precies dezelfde reden mag je ervanuit gaan dat een bèta-student ingeschreven staat bij een bèta-studie, een Brabander uit Brabant komt en een NRC-lezer het NRC leest. Sommige andere vooroordelen liggen zo dicht tegen analytische oordelen aan dat ze betrekkelijk onschuldig zijn. Zo verwacht ik van iemand die in een broodbakkerij werkt dat hij vroeg moet opstaan. Van een boekhouder verwacht ik dat ze vaak achter de computer zit. En van een huisarts verwacht ik enige kennis van het menselijk lichaam.

Dat Vonk alle vormen van categoriseren op een hoop gooit maakt haar wreed of dom. Omdat ik weiger te geloven dat Vonk wreed is, denk ik ze de intenties van Levi en Grunberg niet doorziet, niet kan begrijpen dat zij spreken over niet-analytische vooroordelen op grond van geslacht, etniciteit, seksualiteit of religie. Vonk zal toch niet denken dat het oordeel dat marktkooplui op een dag meer mensen spreken dan schaapherders vergelijkbaar is met de oordelen dat vrouwen emotioneler zijn dan mannen, indo’s sensueler dan blanda’s, homo’s geestelijk ongezonder dan hetero’s en Joden gieriger dan christenen? Nee, ik denk dat ze Barth niet gelezen, of niet goed begrepen, heeft.



(2) Om haar argumenten kracht bij te zetten verklaart Vonk dat Grunberg zelf ook categorieën gebruikt. Ze citeert een tweet waarin Grunberg schrijft: “De zes miljoen vermoorde Joden waren slachtoffer van witte, Christelijke Europeanen.”

Maar, professor Vonk, wat is hier het vooroordeel? Begrijpt u Grunberg wel goed?

Ter verduidelijking keren we terug naar Else Barth. Een veelgemaakte logische fout is de overhaaste generalisatie, waarbij op grond van een uitspraak over enkele leden van een groep, een conclusie wordt getrokken over de hele groep. Uit “Alle betrokkenen bij het verkeersongeluk waren vrouw,” kun je niet de conclusie trekken dat “Alle vrouwen betrokken zijn bij een verkeersongeluk,” zelfs niet dat “Vrouwen vaker bij een verkeersongeluk betrokken zijn.” Uit “Alle bendeleden waren Marokkaan” kun je niet de conclusie trekken dat “Alle Marokkanen bendeleden zijn” of dat “Marokkanen vaker lid van een bende zijn”. Deze logische fout ligt ten grondslag aan vooroordelen en discriminatie, of, zoals dat tegenwoordig met een eufemisme heet, (etnische) profilering.

Als Grunberg tweet dat de zes miljoen Joden slachtoffer waren van witte Christelijke Europeanen, dan tweet hij niet dat alle witte Christelijke Europeanen Joden tot slachtoffer hebben gemaakt. En ook niet dat alle witte Christelijke Europeanen in wezen Joden tot slachtoffer wilden maken. Grunberg zal deze logische fout niet maken. Grunberg wil erop wijzen dat het feit dat iemand een witte Christelijke Europeaan is nooit tot het analytische oordeel mag leiden dat zij of hij een niet-racistisch, seksueel vrijdenkend mens is, die nooit of te nimmer genocide in daad of woord zal ondersteunen.

Begrijpt u, professor Vonk, dat u, door hem als voorbeeld van categorisering aan te halen, bevestigt wat Grunberg vreest? Dat u overhaast generaliseert, terwijl u in alle rust uw column schreef en grondig over de woorden van Grunberg kon nadenken? (Of was het een haastklus, omdat u weer eens in de media wilde verschijnen? Nee, toch?)


(3) Halverwege haar column schrijft Vonk: “We kúnnen het wel: mensen als individu bekijken, op basis van hun persoonlijke eigenschappen en gedragingen.” Dat is in flagrante tegenspraak met haar eerdere stelligheid in de opening: “we kunnen het niet.” [Cursivering van Vonk, RH]

Else Barth, en met haar iedere logicus, zou Vonk uitleggen dat je op basis van een tegenspraak alles kunt beweren wat je wilt, en dat je immuun bent voor kritiek. Ze zouden eraan toevoegen dat die immuniteit weliswaar veilig voelt, maar feitelijk betekent dat je inhoudelijk ledig bent.

Als je bang bent voor wat anderen denken, als je hun reacties niet ziet aankomen, kun je beter geen column schrijven.


(4) Vervolgens legt Vonk uit hoe we mensen wel als individu kunnen bekijken: “De beoordeling van een persoon is dan gebaseerd op alle stukjes informatie die we combineren tot een uniek totaalbeeld. […] We moeten gevolgtrekkingen maken over de betekenis van iemands gedrag, soms nadenken over de oorzaken van het gedrag en alles integreren tot een samenhangende indruk.”

Dit citaat laat goed zien waar het fout gaat bij Vonk. Ze beschrijft het leren kennen van een ander als een wetenschappelijk proces, gebaseerd op informatie, gevolgtrekkingen en een overkoepelende hypothese. Wellicht werkt het op deze manier als je de platte karakters in een boek, film of stemmen op de radio wilt begrijpen, maar in het dagelijks leven is sociale cognitie een radicaal ander proces. Je leert een ander kennen door samen te zijn, elkaar aan te voelen, aan te raken, verhalen te delen, je eigen gedrag aan te passen, te spelen met de kinderen van de ander, grappen te maken, elkaar te troosten, samen films te kijken en te discussiëren. In dit proces verschijnt de ander in vele vormen, in steeds verschillende dimensies, en uiteindelijk leer je dat er geen samenhangende indruk te integreren is. Mensen zijn niet terug te brengen tot een kleur of een combinatie van kleuren of letters. Hoe iemand aan jou verschijnt, is afhankelijk van de omstandigheden, de voorgeschiedenis, en bovenal van jou.

Omdat Vonk het als een vorm van informatieverwerking ziet, is het begrijpelijk dat Vonk iets verderop schrijft: “Onderzoek wijst erop dat we anderen alleen als uniek individu bekijken wanneer het kan (als we voldoende cognitieve capaciteit hebben, dus bijvoorbeeld niet tegelijkertijd met iets anders bezig zijn)”. Wellicht verklaart dit waarom Vonk zoveel moeite heeft de intenties van anderen te doorzien. Als je slechts nadenkt over anderen, als je afhankelijk bent van gevolgtrekkingen over de betekenis van iemands gedrag, dan liggen vooroordelen en groteske fouten op de loer. Als je nooit samen met een moslim hebt gefeest, en slechts naar twee politici luistert, is het logisch dat je denkt dat het allemaal religieuze fanatici zijn. Als je nog nooit met een PVV’er de wederzijdse zorgen over je kinderen hebt gedeeld, en slechts de berichtjes in je bubbel leest, is het logisch dat je denkt dat ze allemaal achterlijk zijn. Als je nog nooit met een vleeseter de nacht hebt doorgebracht, en je woning slechts met huisdieren deelt, is het logisch dat je denkt dat vleeseters asocialer zijn.

Je leert de wereld kennen door die aan te raken, niet door met wetenschappelijke precisie minstens anderhalve meter afstand te houden.


(5) Uiteindelijk trekt Vonk een halfslachtige conclusie: “Het is onvermijdelijk dat categorieën ons beeld van een persoon beïnvloeden. Iemands etniciteit, leeftijd, sekse, uiterlijke kenmerken zien we als eerste en dat kleurt alle verdere informatie.”

Het venijn van deze conclusie zit in “alle verdere informatie”. Zeker als Vonk dit uitlegt met een metafoor: “Het is als het zout in de soep, het beïnvloedt de smaak van alle ingrediënten en je kunt het er niet meer uithalen.”

Dus, en dat is een trieste conclusie, vooroordelen beïnvloeden Vonk zo door-en-door dat ze er nooit helemaal vanaf komt. En waarschijnlijk geldt dit voor meer mensen, althans, ik mag voor Vonk hopen dat niet iedereen denkt wat ik denk: “Wat een onzin!”

Want, het tegenovergestelde bestaat wel zeker. Ik heb meer dan eens mensen ontmoet die ik op het eerste gezicht erg aardig vond, maar die in de loop der jaren voor mij veranderden in onuitstaanbare individuen. Lang geleden, toen ik nog de gewrichten had waarmee je je in discotheken op de dansvloer durft te vertonen, danste er op zaterdagavonden een te mooie, intelligente vrouw waar ik heimelijk verliefd op werd. Maar nadat ik op een avond twintig maten met haar had gedanst, en we drie zinnen hadden gewisseld was de verliefdheid als sneeuw voor de zon verdwenen. Mijn vooroordelen gingen daarbij totaal verloren, sloegen zelfs om in het tegenovergestelde. Naar ik aanneem kan iedereen dit aanvullen met voorbeelden van langdurige, intense liefdesrelaties die omslaan in haat, afgunst en afkeer.

Dus hoe komt Vonk aan het idee dat vooroordelen alle verdere informatie blijven kleuren? Dat kan alleen zo zijn als je hersenen ziet als databases waaruit nimmer informatie wordt verwijderd. Als je, daarentegen, mensen beschouwt als interactieve dynamische wezens die soms van kleur en vorm veranderen, dan zijn vooroordelen op z’n hoogst een amuse, een hapje vooraf. Een verrukkelijke amuse is geen garantie voor een goede maaltijd. En een slechte amuse kan teloorgaan door een zalig hoofdgerecht.


(6) Het dieptepunt van de column is evenwel het gemak waarmee Vonk de verantwoordelijkheid voor vooroordelen van zich afschuift. Ze doet dat in eerste instantie door de schuld te geven aan het brein (“brein” is een vage, onduidelijke term, maar ik blijf de term hier gebruiken om aan te sluiten bij Vonk): “Alles wat we waarnemen wordt door ons brein gecategoriseerd […]”. Daarna haalt Vonk stereotypen-onderzoeker Susan Fiske aan, die ooit verzuchtte: “[Mijn] eigen onderzoek laat zien dat stereotypen automatisch worden geactiveerd. Moet [je] iemand straffen voor iets waar hij geen controle over heeft?” [Ik weet niet of Vonk hier een juiste weergave van de woorden van Fiske geeft, RH.]

Het wordt de hoogste tijd om streng filosofisch op te treden tegen dit soort breinonzin. Ten eerste is het jouw brein, dus jij bent er verantwoordelijk voor. Als je wilt dat je brein anders functioneert, moet je films kijken, series volgen, of boeken lezen waarin gebroken wordt met de stereotypen die je wilt veranderen. (Netflix en BOL.COM bieden voldoende mogelijkheden.) Of, nog beter, je zou een tijdje kunnen daten met een lid van een per vooroordeel veroordeelde categorie. Dat zal ervoor zorgen dat je anders gaat reageren op blootstelling aan deze categorie. Op precies dezelfde wijze ontwikkel je vakmanschap, wiskundig inzicht en taalgevoel. Dus: “Niet zeuren! Trainen, als je beter wilt worden!”

Ten tweede weet iedereen die de basisschool met goed gevolg heeft afgerond dat je ten prooi kunt vallen aan vooroordelen. Daar hoef je niets mee te doen; er bestaat geen wet tegen vooroordelen. Maar, als je een maatschappelijke of publieke functie hebt, als je werkgever, hoogleraar, politicus, rechter, zorgverlener of politieman bent, mag de Nederlandse maatschappij van je verwachten dat je je houdt aan artikel 1 van de Grondwet. Dat betekent dat je in de uitvoering van je taak rekening houdt met je vooroordelen. Je neemt meer tijd om zaken te overdenken, je traint, onderdrukt te makkelijke categoriseringen en oordelen, en bent extra gevoelig en geïnteresseerd in de mensen met wie je werkt. Dat vermogen is helaas niet iedereen gegeven. Maar trek daaruit nooit de conclusie dat niemand daartoe in staat is.


(7) Afgelopen weekend zou mijn moeder 81 jaar zijn geworden. Ze was zes toen de Canadese bevrijders bij haar door het dorp reden. Op haar begrafenis herhaalde ik de woorden die zij ieder jaar op Bevrijdingsdag sprak: “Het was vreselijk wat ze met die moffenmeiden deden. Kaalscheren en op een kar door het dorp rijden. Wat konden die meisjes eraan doen dat ze verliefd waren geworden? Als ik ouder was geweest had het mij ook kunnen overkomen.”

De woorden van Grunberg, “Als ze het over Marokkanen hebben, dan hebben ze het over mij”, heb ik analoog aan de woorden van mijn moeder geïnterpreteerd. “Als ik door Marokkaanse ouders was geadopteerd, had ik in de wereld gestaan als een kind van die Marokkaanse ouders.” Grunberg kan zich inleven in Marokkanen, zoals mijn moeder zich kon inleven in moffenmeiden. Hij snapt dat Marokkaan geen andere diersoort is, maar een wijze waarop een mensenleven zich in een veelvoud van dimensies kan ontvouwen, zonder dat daarover analytische oordelen te vellen zijn.

Noem een hokje, vakje of vooroordeel en ik wil het vermogen ontwikkelen om vanuit het bijbehorende perspectief de wereld te zien. Dat is wat in de filosofie het Principe van Welwillendheid (Principle of Charity) heet. Het is een probaat middel tegen vooroordelen. De voorwaarde voor de toepassing van dit principe is evenwel een sterk ontwikkeld inlevingsvermogen.


Als een student deze column had ingeleverd had ik het gezien als een anekdote die doet vermoeden dat ze veel problemen heeft met het doorzien van de bedoelingen en gedachten van anderen. “Ik begrijp dat jij sterk afhankelijk bent van vooroordelen, Roos. Maar er zijn ook mensen die vooroordelen van zich af kunnen schudden, en oprechte nieuwsgierigheid, begrip en welwillendheid ontwikkelen. Het is jouw taak ze daarin te stimuleren, niet af te remmen. Ik zal je eens iets vertellen over mijn moeder…”

775 weergaven2 opmerkingen

Recente blogposts

Alles weergeven
bottom of page