We weten niet waarom we dingen doen. We weten niet waardoor we op bepaalde gedachten komen. De mythe van een geest, de mythe van een binnenwereld waarin de motieven en aanleidingen voor ons handelen ons duidelijk voor ogen liggen is precies dat, een mythe.
In de wetenschapsfilosofie maakte Hans Reichenbach een fraai onderscheid tussen “the context of discovery” en “the context of justification”.* De wijze waarop ontdekkingen worden gedaan, de wijze waarop experimenten worden bedacht en nieuwe theorieën het licht zien, verschilt van de wijze waarop deze ontdekkingen, experimenten en theorieën kunnen worden gerechtvaardigd tegenover de rest van de mensheid. Hetzelfde geldt voor veel van onze woorden en handelingen. Hoe onze woorden en handelingen tot stand komen weten we niet. Maar we zijn specialisten in het rechtvaardigen van die handelingen in een sociale context. Volgens neurologen zoals Michael Gazzaniga en Vilayanur Ramachandran hebben we zelfs een gebied in onze linker hersenhelft dat gespecialiseerd is in het geven van rechtvaardigingen. Gazzaniga verhaalt van een proef waarbij iemand waarvan de hersenhelften van elkaar gescheiden zijn (een ‘spilt-brain’ patiënt) plaatjes krijgt te zien. Een plaatje van een kippenpoot wordt uitsluitend aan de linker helft getoond (via het rechteroog) en een plaatje van een sneeuwlandschap uitsluitend aan de rechterhelft (via het linkeroog). Daarna krijgt de patiënt een rij plaatjes te zien waaruit hij een keuze moet maken die het best past bij wat hij even daarvoor heeft gezien. De patiënt kiest met zijn linkerhand de sneeuwschep, en met zijn rechterhand de kip. Tot zover is er niet veel bijzonders aan de hand. Het wordt verwonderlijk als de patiënt gevraagd wordt waarom hij juist deze plaatjes heeft gekozen: “Oh, heel eenvoudig. De kippenpoot past bij de kip, en je hebt een schep nodig om het kippenhok schoon te maken!” Zijn linkerhersenhelft kon niet weten waarom de rechterhelft iets gedaan had, dus hij kletst maar wat? Als zijn hersenhelften met elkaar verbonden waren was het niet gebeurd? Dit laatste is zeker waar. Als de hersenbalk (corpus callosum) nog in intact was geweest dan was het antwoord “Om de sneeuw op te ruimen!” geweest. Wat het experiment aangeeft is dat wij bijzonder goed zijn in het geven van een rechtvaardiging voor ons gedrag, ook al ontgaan ons de diepere drijfveren. Dat het gebied aan de linkerkant zit is derhalve niet zo verwonderlijk. Vlakbij het taalcentrum dat zoveel van het sociaal verkeer regelt tussen ons en onze soortgenoten. Wat het experiment verder aangeeft is dat dit gebied ook niet weet waardoor onze handelingen tot stand zijn gekomen. Waarom komt het gebied niet met de volgende verklaring: “Kijk, ik heb geen idee waarom ik de schep koos – mijn hersenhelften liggen los van elkaar, weet je nog? Je weet dat ik niet kan vertellen waarom ik de schep koos. Hou toch eens op met die stomme vragen.” ** Het idee dat wij een innerlijk oog bezitten, dat er een gebied in de hersenen zit dat kan zien wat er in de rest van de hersenen gebeurt, is een populaire moderne denkfout. Dus niemand zal het zo zeggen. Gezwets over een innerlijk oog wordt omgezet in informatiestromen, impulsen, symbolen, concepten, ideeën, gedachten en introspectie. Allemaal gerealiseerd in neurologisch weefsel natuurlijk, anders is het niet echt. Het blijft gezwets. Ons brein is een orgaan dat bestemd is voor interactie met de buitenwereld. Daarvoor is een omvangrijke binnenwereld overbodig, zelfs een last. Evolutie bevoordeelt dieren met breinen die gericht zijn op de motieven van een ander om te paren, boven dieren die perfect inzicht hebben in hun eigen paringsdrang. Het is in veel opzichten beter om te weten wat er zich buiten je brein afspeelt, dan je te richten op je binnenwereld. We kennen onszelf net zoals we anderen kennen: door ons eigen gedrag te observeren. We leren van de mensen om ons heen hoe we dat gedrag kunnen rechtvaardigen. En als ons niets redelijks te binnen schiet roepen we “Sorry, slip of the tongue” of “Zo had ik het niet bedoeld.” En we lachen heel hard om onze eigen spontane grappen die we net als de omstanders voor het eerst horen. Ik zal het bovenstaande nog eens overlezen om te kijken of het voor u door de beugel kan.
* Hans Reichenbach, The Rise of Scientific Philosophy, 195, University of California Press, California, p. 231.
** Michael S. Gazzaniga, The Mind’s Past, 1998, University of California Press, California, pp. 24-25.
Comments