Dankzij John Lockes (1632-1704) onderscheid tussen primaire en secundaire kwaliteiten zijn kleuren op de tweede plek beland van het ontologisch ereschavot. Nu zijn frasen als “ontologie” en “primaire en secundaire kwaliteiten” van die verrukkelijk hoogdravende filosofische termen die ons heel veel denkwerk opleveren, met heel veel letters tot gevolg, maar die bij nadere bestudering weinig om het lijf blijken te hebben. Toch heeft het onderscheid van Locke zijn weg gevonden naar het gezonde verstand. Het is dan ook een aantrekkelijk onderscheid: primaire kwaliteiten bestaan onafhankelijk van de waarnemer, secundaire kwaliteiten zijn waarnemer afhankelijk. Als voorbeelden van primaire kwaliteiten noemde Locke vorm, grootte, aantal, inhoud en dichtheid. Secundaire kwaliteiten zijn kleur, smaak, reuk en geluid. Het onderscheid valt zo mooi samen met het onderscheid tussen objectief en subjectief. Over smaak valt te twisten, maar over aantal niet. Als de mensheid zou uitsterven zouden de overblijvende objecten op de aarde nog steeds een vorm, grootte, aantal, inhoud en dichtheid bezitten. Maar zonder mensen zijn er geen vruchten die zoet smaken, stegen die stinken, rode zonsondergangen, of krakende geluiden van een zoldertrap. Natuurlijk zijn er zonder de mensheid nog wel deeltjes, chemische reacties, trillingen en energie, maar deze worden niet langer waargenomen als kleur, smaak, reuk of geluid. Althans, volgens Locke, want in Spanje bekroop mij weer het gevoel dat Locke er ook naast zou kunnen zitten. Laten we, om te zien waarom, eens beginnen bij de biologie, in plaats van bij de filosofische metafysica. Wij zijn biologische wezens met een uitgebreid waarnemingsapparaat. Dat waarnemingsapparaat stelt ons in staat bepaalde aspecten van de omgeving te detecteren, met name aspecten die voor ons overleven van belang zijn, zoals voedsel, soortgenoten en bedreigingen. Om dit te bewerkstelligen moet ons waarnemingsapparaat uit alle mogelijke aspecten van de omgeving die aspecten filteren die voor ons van belang zijn. Dit laatste klinkt triviaal, maar is het niet. Sinds Immanuel Kant (1724-1804) zijn hele scholen filosofen behept met het idee dat het menselijk waarnemingsapparaat niet zozeer de omgeving filtert, maar van de omgeving een beeld construeert. Op basis van de prikkeling van de zenuwuiteinden in de zintuigen construeert ons waarnemingsapparaat een beeld van de werkelijkheid. Dat is op zich geen gek idee. Iedere wetenschappelijke theorie komt op die wijze tot stand, net zoals economische modellen en de weerkaart. Theorieën en modellen geven inderdaad een beeld van de werkelijkheid dat door mensen is geconstrueerd. Maar geldt hetzelfde voor waarnemingen, geldt hetzelfde voor alle waarnemingen? De technische details van deze discussie sla ik nu even over, sterker nog, ik sla de hele discussie over, om onmiddellijk naar de conclusie te gaan. Het waarnemingsapparaat kan ook worden beschouwd als een filter dat bepaalde aspecten van de werkelijkheid doorlaat en andere niet. Neem ons oog, neem mijn niet-kleurenblinde oog. Mijn oog filtert uit alle mogelijke aspecten van de omgeving licht en kleuren in een veelheid van schakeringen. Mijn oog doet niets met geluidsgolven, of met chemische componenten van de lucht, of het zuurstofgehalte, of de sterkte van het zwaartekrachtveld. Mijn oog laat slechts licht en kleur door. Mijn oog is een licht- en kleurenfilter. Iedere ochtend nadat ik bij de bakker in Barreda was geweest, keek ik vol genot om mij heen. Wat ik ervoer was een zee van licht en kleuren. Daarin vermoedde ik gebouwen, appartementen, ingerichte kamers, stenen, mensen en weet ik wat al niet meer. Maar ik ervoer kleuren.
Wat Locke dus een secundaire kwaliteit noemde, komt als een van de eerste zaken bij mij binnen. Waarom dan een secundaire kwaliteit? Omdat een kleurenblinde ook alle waarnemingen kan doen die voor natuurkunde van belang zijn? Omdat natuurkunde ook uitgelegd kan worden op een zwart-wit televisie? Dat mag allebei waar zijn, maar dat wil niet zeggen dat kleuren niet onafhankelijk van mensen bestaan. Het wil slechts zeggen dat het natuurkundefilter geen kleur doorlaat (en dus kleur moet uitlegen in termen van trillingen en deeltjes). Als Locke in Spanje had gewoond, en niet in het grauwe Engeland en Nederland, dan hadden we nu wellicht materie uitgelegd aan de hand van kleur, en ons afgevraagd wie zich nog over vorm, grootte, aantal, inhoud en dichtheid zou verwonderen als de mensheid zou zijn uitgestorven. Gelukkig is het maar metafysica.
Comments